poésie
Hilde Keteleer a publié quatre recueils. Ici vous pouvez lire quelques poèmes en différentes langues de chaque recueil. Les poèmes peuvent être publiés après accord de l’auteur avec la mention Hilde Keteleer.
Al wat winter is en waar
(Tout ce qui est hiver et vrai, paru en 2001 chez De Wereldbibliotheek)
lire plus
Patrimonium (NL / EN / DE)
Little Ms Dalloway (NL / EN)
Joods Museum (NL / DE / POR / RO)
Ariadne (NL / ESP / RO)
Degustatieles een (NL / ESP / RO)
Wishers were ever fools (NL / RO / LAT)
PATRIMONIUM
Vanuit mijn lome zondagochtend
zie ik hoe een merel hardnekkig trekt
tot de worm zich verorberd geeft.
Honderden keren moet de merel
voorbij mijn vaders ogen zijn gehipt
als hij zijn spade in de grond stak,
zijn schouders gebogen,
zijn monkelmond smaller
dan de voorbije jaren.
Nu ik hem ken,
een oudste dochter ben,
zwijgt hij een woord tevoorschijn
dat met snoeien samenhangt,
met dahlia’s niet in vazen zetten
maar ze een seizoen lang
laten duren in de aarde,
hun vorm in knol bewaren.
Op goed geluk verwekt,
denk ik, en zie hoe de merel
geduldig en bedachtzaam trekt.
PATRIMONY
From my leisurely Sunday morning
I see how a blackbird stubbornly tugs
until the worm admits it’s dispatched.
A hundred times the blackbird must
have hopped past my father’s eyes
as he pushed the spade into the soil,
his shoulders hunched,
his half-smiling lips tighter
than in former years.
Now that I know him,
am an eldest daughter,
he silently produces a word
that has to do with pruning,
not putting dahlias in vases
but letting them last in the ground
for a whole season,
retaining their shape in tubers.
Procreated by chance,
I think, and watch the blackbird’s
cautious, patient stance.
(Translation: John Irons)
PATRIMONIUM
Von meinem trägen Sonntagmorgen aus
sehe ich wie eine Amsel hartnäckig zieht,
bis sich der Wurm geschlagen gibt.
Hunderte Male muss die Amsel
vorbei gehüpft sein an meines Vaters Augen,
als er den Spaten in die Erde stach,
die Schultern gebogen,
den Schmunzelmund schmaler
als in den Jahren zuvor.
Nun da ich ihn kenne,
eine älteste Tochter bin,
schweigt er ein Wort hervor,
das zu tun hat mit Beschneiden,
mit Dahlien nicht in Vasen stecken
sondern sie einen Winter lang
überdauern lassen in der Erde,
ihre Form als Knolle bewahren.
Auf gut Glück gezeugt,
denke ich, und sehe wie die Amsel
geduldig und bedächtig zieht.
(Übersetzung: Liliane Kelly-Jungers)
LITTLE MS DALLOWAY
Ze is zeven en heeft een oud gezicht
zo een waarop het zomerlicht
nooit tot zijn recht zal komen.
Je ziet al hoe ze zeventig zal zijn,
haar kamer in Avondrood piekfijn
en hoe ze tijd nooit zal verdromen.
Ze wacht op de bus met een strippenkaart
en kijkt naar een hond die kwispelstaart.
Even lijkt er licht in haar te stromen.
LITTLE MISS DALLOWAY
She’s seven and has an age-old face
the sort on which all summer light plays
poorly, never shines quite right.
You see her at seventy, yes you can,
her room at Sunset Home spick-and-span,
not one to dream away each night.
She waits for the bus, her ticket in hand,
looks at a dog wagging its tail, and
for one moment she seems suffused with light.
(Translation: John Irons)
JOODS MUSEUM
Waar we lopen, omhullen we het lege.
Er zijn drie ondergrondse wegen.
De as naar buiten in het licht
voert naar een wankele tuin
met verre hoge bomen op scheve stenen,
laat ons verbannen zijn en dromen
van de hof van olijven, laat ons hier
niet eeuwig blijven.
De as naar de toren is geen weg.
Hij leidt naar het bloeiende niets,
holt de stemmen uit. Huid wordt rillen,
lichaam naar buiten willen. De poort dreunt
toe.
Toekomst ligt in het licht op de treden
naar wat getoond wordt. Hoe lief en leed
van alle eeuwen bleven in de glimlach
van de gids die blonde kinderen wijst
wat achter smalle vensters groeit en de oude dame
toeknikt: hier komt wat blijven moet.
Op de vloer zigzagt in smalle strepen
hoop tegen beter weten.
JÜDISCHES MUSEUM
Wo wir auch gehen, umschlingen wir Leere.
Da sind drei unterirdische Wege.
Die Achse nach draußen in das Licht
führt in einen schwankenden Garten
mit fernen hohen Bäumen auf schiefen Steinen,
führt in die Verbannung und lässt uns träumen
vom Olivenhain, lasst uns hier
nicht ewig bleiben.
Die Achse zum Turm ist kein Weg.
Er leitet in das blühende Nichts,
höhlt die Stimmen aus. Die Haut erschauert,
der Körper will raus. Das Tor kracht
zu.
Die Zukunft liegt im Licht auf den Stufen
zu dem zur Schau Gestellten. Wie Liebe und Leid
aller Jahrhunderte sich wieder finden im Lächeln
des Führers, der blonden Kindern zeigt,
was hinter kleinen Fenstern wächst und der alten Dame
zunickt: hier kommt, was bleiben muß.
In kleinen Streifen zickzackt unter unseren Füßen
Hoffnung, wider besseres Wissen.
(Übersetzung: Liliane Kelly-Jungers)
MUSEU JUDAICO
Aonde quer que vamos, abraçamos vazio
Há três caminos subterrâneos.
O eixo para fora em direcção à luz
leva a um jardim oscilante
com árvores altas e longínquas em pedras oblíquas,
leva ao exílio e faz-nos sonhar
com o olival, faz com que
não fiquemos aqui eternamente.
O eixo para a torre não é um caminho.
Conduz ao nada que floresce,
Esvazia as vozes. A pele estremece,
o corpo quer sair.A porta fecha-se
com estrondo.
O futuro está na luz dos degraus
Para o que está exposto. Como amor e pena
de todos os séculos se encontram de novo no sorriso
do Führer, que mostra às crianças loiras
o que cresce por detrás de pequenas janelas e acena
à velha senhora: para aqui vem o que tem de ficar.
Em pequenas faixas ziguezagueia sob os nossos pés
a esperança, contra os mais avisados.
Trad. Teresa Salema
MUZEUL EVREIESC
Pe unde mergem, învaluim vidul.
Sunt trei drumuri subterane.
Axa spre suprafata înspre lumina
poarta catre o gradina nestatornica
cu arbori razleti si înalti pe pietre înclinate,
hai sa fim izgoniti si sa visam
la gradina maslinilor, hai sa
nu ramânem aici de-a pururi.
Axa spre turn nu e drum.
Ea duce catre nimicul înflorit,
goleste vocile. Pielea se face de gaina,
trupul vrea afara. Usa se trânteste.
Viitorul se afla în lumina de pe treptele
ducând înspre ce este expus. Bucuriile si tristetile
tuturor veacurilor ramase în zâmbetul
ghidului care le arata copiilor blonzi
ce creste în spatele ferestrelor înguste si o saluta
pe batrâna doamna: iata ce trebuie sa ramâna.
Pe podea zigzaguri în dungi subtiri
face speranta, împotriva vointei.
Muzeul Evreiesc din Berlin a fost proiectat de Daniel Libeskind. „Nimicul înflorit” este o trimitere la „Psalmul” lui Paul Celan, evreu de origine, despre care exista referiri indirecte în cladire.
(vertaling: Alexandra en John Fenoghen)
ARIADNE, DE DRADEN VAN DE NACHT
In deze ene nacht dromen de vrouwen
van verraad, geven zich over aan de daad
die langgeleden verten openlaat en sluit.
Ze spinnen de dunne draad die dichters
en ontrouwe minnaars horen in hun slaap,
een ijl gefluit dat door de bomen gaat.
De vrouwen staan tastend in het donker op,
struikelen over sokken, stinkende asbakken
en hurken aan de rand van hun droom.
Ze vinden hun weg naar de veranda,
maanlicht schijnt op de mandarijntjes,
de eerste verzen in het opengeslagen schrift.
Als een vloeiing gaat hun spinsel
in het onvoltooid gedicht, zonder
dat de schrijver er weet van heeft.
ARIADNA, LOS HILOS DE LA NOCHE
En esta noche única las mujeres sueñan
con traición, se entregan al acto
que deja abiertas y cierra lejanías de antaño.
Hilan el hilo fino que los poetas
y amantes infieles oyen en su sueño,
un tenue silbido que recorre los árboles.
Tanteando las mujeres se alzan en la oscuridad ,
tropiezan con calcetines, ceniceros malolientes,
y se acuclillan al borde de su sueño.
Encuentran su camino hacia la veranda;
la luz de la luna brilla en las mandarinas,
los primeros versos en el cuaderno abierto.
Como un flujo de sangre, su hilado corre
en el poema inacabado, sin
que el autor se entere.
(traducción del neerlandés: Stefaan van den Bremt,
revisión: Marco Antonio Campos)
ARIADNE, FIRELE NOPTII
Numai în aceasta noapte femeile viseaza
la actul tradarii, abandonându-se iubirii
ce lasa deschise si închide departari de demult.
Ele torc firul subtire pe care poetii
si iubitii infideli îl aud în somn,
fluierat strident trecând printre arbori.
Femeile se ridica orbecaind pe întuneric,
se împiedica de ciorapi, de scrumiere-ngalate
ghemuindu-se pe marginea visului lor.
Gasesc drumul spre veranda,
lumina lunii cade pe mandarine,
pe primele versuri din caietul deschis.
Ca o prelingere firul tors patrunde
în poemul neterminat, fara
ca scriitorul sa-si dea seama.
vertaling: Alexandra en John Fenoghen
DEGUSTATIELES ÉÉN
De zinnen ten volle naar binnen keren.
De lichtvlek in het schuine glas balanceren
en zien hoe ver de jaren reiken.
De geur als vlindervleugels zacht ontvouwen,
framboos en pepervleugen fantaseren.
Gedichten ruiken.
De zon in het holst van je mond laten sijpelen.
Zwarte bessen, appels, abrikozen,
nooit dorst met deze smaken lessen.
Vanille vangen op het puntje van je tong
en het gehemelte van haast ontdoen.
De eerste dronk is tasten met gestrekte armen,
de tweede vraagt om nieuwe adem.
Dan de armen buigen
zodat schouderbandjes naar beneden glijden
en de hals een glazen lijn
aan de verraste proever biedt.
De zinnen ten volle naar buiten keren.
PRIMERA LECCIÓN DE DEGUSTACIÓN
Volver los sentidos plenamente hacia dentro.
Balancear la mancha de luz en la copa inclinada
y ver cuán lejos se prolongan los años.
Desplegar suave el aroma como alas de mariposa,
fantasear frambuesa y pimienta.
Oler poemas.
Rezumar el sol en lo más hueco de tu boca.
Grosellas negras, manzanas, albaricoques:
no apagar nunca la sed con estos sabores.
Capturar vainilla en la punta de tu lengua
y librar el paladar de toda prisa.
El primer trago es tantear con los brazos extendidos,
el segundo te exige aspirar de nuevo.
Después bajar los brazos
de manera que los tirantes se deslicen
y que el cuello ofrezca al catador sorprendido
una línea de cristal.
Volver los sentidos plenamente hacia afuera.
(traducción del neerlandés: Stefaan van den Bremt,
revisión: Marco Antonio Campos)
LECTIA DE DEGUSTARE UNU
Întoarce-ti simturile complet înauntru.
Clatina pata de lumina din paharul înclinat
si vezi cât de departe ajung anii.
Desfa usor mireasma ca aripile fluturelui,
imagineaza-ti zmeura si boare de piper.
Miroase poezii.
Lasa soarele sa lunece în profunzimea gurii.
Mure, mere, caise,
niciodata sa nu-ti astâmperi setea cu aromele lor.
Prinde vanilia pe vârful limbii,
elibereaza-ti cerul gurii de pripa.
Prima gura – orbecaiala cu mâinile întinse,
a doua cere o rasuflare noua.
Apoi îndoaie-ti mâinile
pâna ce aluneca de pe umeri bretelele
si gâtu-si ofera conturul de pahar
degustatorului surprins.
Întoarce-ti simturile complet în afara.
(vertaling: Alexandra en John Fenoghen)
WISHERS WERE EVER FOOLS
voor Marijn en Jeroen
Het staat voor altijd op de foto
drievoudig afgedrukt
hoe ik mijn beide zonen
het gebod van de dichter leerde:
stil worden in de avond
en kijken hoe grijs greep krijgt
op geluiden die gisteren worden,
een gaandeweg groeien
van tijd voor meegaandheid
met de gek op de heuvel,
tevreden worden met nooit
tevreden kunnen zijn, verdragen
dat het flitslicht alleen nog
drie contouren op papier krijgt.
De titel komt uit Shakespeares ‘Antony and Cleopatra’ 4,13.
De gek op de heuvel verwijst naar het liedje van de Beatles.
WISHERS WERE EVER FOOLS
pentru Marijn si Jeroen
E-ntiparit de-a pururi
de trei ori în fotografie
cum i-am învatat pe fiii mei
porunca poetului:
sa fii linistit seara
si sa vezi cum cenusiul pune stapânire
pe sunetele ce devin ieri,
sa deschizi pas cu pas
timpul întru însotirea
nebunului de pe deal,
sa fii multumit de neputinta
de-a fi multumit, sa accepti
blitzul captând doar
trei contururi pe hârtie.
Titlul este din piesa lui Shakespeare Antoniu si Cleopatra 4,13. Nebunul de pe deal se refera la cântecul grupului Beatles.
(vertaling: Alexandra en John Fenoghen.)
OPTATORES SEMPER STULTI ERANT
Est semel in photographia
tripertito expressum
ut meos ambo natos
mandatum poetae docuerim:
silescere vespere
videre ut canum captat
sonus qui hesterna dies fiunt,
gradatim crescere
spatii indulgendo
in colle deliranti,
satisfieri numquam
satisfiendo, tolerare
ut fulgure tantum tres
lineamenta in charta fient.
(vertaling: Stefan van den Broeck)
lire moins
Twee vrouwen van twee kanten / Entre-deux
Recueil bilingue avec l’auteure belge Caroline Lamarche
(paru en 2003 chez Le Fram)
lire plus
STATIONSHAL BIJ AVOND
Er worden te veel handen uitgestoken.
Elke keer weer ben ik ineengedoken.
Heb vochtige matrassen geroken, verlangen
naar een dak. Ik heb mijn handtas vastgeklemd,
lafheid laten woekeren. Af en toe heb ik gekocht,
een boeketje narcissen, een deuntje mondmuziek,
een gerust geweten. Dingen om te missen.
Er wordt soep bedeeld. Ik hoef
het niet te doen: bedelen noch bedelen.
Maar ze gaan mee naar huis: de sjaal
waarin een vrouwenhoofd verdwijnt,
de schoenen zonder veters, kromme lepels,
het bedkarton, en van twee kanten
het gefluisterde pardon.
HALL DE GARE AU SOIR
On tend trop de mains quand on supplie.
A chaque coup je me recroqueville.
Ai senti des matelas humides, le désir
d’un toit. J’ai serré mon sac contre moi,
laissé foisonner la lâcheté. Acheté parfois
une poignée de narcisses, un air d’harmonica,
une conscience tranquille. Choses dont on se passe.
On distribue de la soupe. Moi je n’y suis
pas tenue : ni de donner ni de dire donnez.
Mais ils m’accompagnent à la maison : l’écharpe
dans laquelle disparaît une tête de femme,
les souliers sans lacets, les cuillers tordues,
un lit de carton et, de part et d’autre,
le murmure d’un pardon.
Traduction : F. De Haes
Geert van Istendael bij de voorstelling van deze bundel:
“Le titre français – Entre-deux – n’en dévoile pas vraiment le secret. Le titre néerlandais est plus explicite: Twee vrouwen van twee kanten, deux femmes de deux côtés. Voilà les limites, voilà les possibilités. Deux femmes, deux poètes, deux langues, deux versants du même pays, deux tentatives de rapprochement, deux façons aussi d’écrire non, non aux forces de la haine dans ce pays, non aux forces centrifuges qui risquent de le faire éclater, non aux forces qui préfèrent la séparation des esprits à la conjonction des possibilités créatrices. Hilde Keteleer et Caroline Lamarche démontrent qu’il faut considérer la complexité de notre pays, non pas comme un problème, mais comme un atout.”
“En lisant les poèmes de Caroline Lamarche, je veux à chaque vers continuer d’explorer son univers métaphorique, parce que à chaque vers j’ai à la fois l’impression d’une éclaircie et d’un obscurcissement.”
“Il y a des tendances, indéniablement, comme dans toutes les poésies, dans toutes les langues, dans tous les pays, mais les meilleurs poèmes de quelque tendance que ce soit, ne se recroquevillent jamais sous la sécheresse de la définition exacte, n’obéissent jamais aux oukases des théoriciens. En poésie, comme dans une population, c’est le mélange, la bâtardise qui est la vie. C’est ce qui me plaît dans la poésie de Hilde Keteleer. Pour Hilde Keteleer, la tradition est acquise, mais elle n’est jamais achevée. Elle l’embrasse, elle la quitte quand bon lui semble, souriante et souveraine, mais en même temps dévorée par le doute. Le sel glisse des courbes onduleuses, il y a noirceur, abîme, mère des douleurs et, non ou, et il y a la senteur d’anciennes allées et des tilleuls aux guirlandes, tout cela en l’espace de neuf vers. La concentration est la force et le privilège du poème.”
lire moins
Deuren
(Portes, paru en 2004 chez De Wereldbibliotheek)
lire plus
De hersenen (NL / DE)
Ik herinner me (NL / FR)
Ongeluk (NL / EN)
Strijk (NL / FR)
Ignatia Amara (NL / ESP)
Noem me Alma (NL / FI)
DE HERSENEN
Wat is er gaande in het huis
dat ons op slakse wijze
een bleek onderkomen biedt?
De hersenen bewaren wat
hen ooit onthouden werd,
de olifanten uit een grijs verleden.
Onverhoeds geven ze hun rugdekking
op om rond te trappen in de winkel
waar we onze koppen van porselein
netjes hadden uitgestald.
Vervolgens commanderen ze ons vrolijk
naar de koelkast om zure augurken,
naar de kelder om een nieuwe fles wijn,
naar de apotheek.
En als er bloemblaadjes van de bomen
waaien, registreren ze: net sneeuw.
Alsof de zon niet heel professioneel
de warmte schenkt die bijen doet gonzen.
Alsof je bij bijen niet denken moet
aan blije. Neen, de hersenen verdommen
te doen wat van hen wordt verwacht.
Ze worden gemoederen en zetten
de vaders gewoon buiten spel.
DAS GEHIRN
Was ist bloß los in dem Haus,
das uns nach Schneckenart
eine bleiche Bleibe bietet?
Das Gehirn bewahrt alles auf, was
ihm jemals vorenthalten wurde,
Elefant aus grauer Vorzeit.
Jäh stürmt es heraus aus seiner Rückendeckung,
um herum zu trampeln in dem Laden,
wo wir unsere Tassen aus Porzellan
fein säuberlich zur Schau gestellt hatten.
Dann beordert es uns keck
zum Kühlschrank, Gurken holen, saure,
in den Keller runter, eine neue Flasche Sekt,
in die Apotheke.
Und wenn Blütenblätter von den Bäumen
wehen, registriert es: alles Schnee.
Als ob nicht die Sonne ganz gekonnt
die Wärme schenkt, die Bienen summen lässt.
Als ob du bei Bienen nicht denken musst
an Blüten. Nein; das Gehirn weigert sich partout
zu tun, was du von ihm erwartest.
Es mutiert zum Gemüt und stellt
die Väter einfach ins Abseits.
(Übersetzung: Liliane Kelly-Jungers)
IK HERINNER ME
Ik herinner me dat ik nog niet bestond.
Ik vond gebaren uit, genot en glans
lagen over een landschap van heide en brem.
Ik wist dat dit de stem zou zijn van reizen.
Dat rode bessen gif zouden blijken, en witte
de wensen die onder de maretak groeien.
Ik herinner me dat ouder worden
een ven zou zijn, omringd door glinstering
van vleesetende planten en vastgekleefde insecten.
Ik wist dat wilde eenden zouden overvliegen
naar het westen, en ik op de zompige bodem
zou staan, alleen door de mare bereden.
Ik herinner me dat ik me herinnerde
hoe de kamperfoelie, tweelippig en welriekend,
groeide rond een doodgegane stam.
Ik wist dat ik ooit zou bestaan
en zou uitkijken naar wat voorbij was,
de laatste en, de laatste of, de laatste maar.
JE ME SOUVIENS
Je me souviens que je n’existais pas encore.
J’inventais des gestes, jouissance et clarté
couvraient un paysage de bruyères et de genet.
Je savais que ce serait ça, la voix du voyage.
Que des baies rouges s’avéreraient poison, des blanches
les vœux croissant aux branches du gui.
Je me souviens, oui, vieillir
serait une fagne, entourée par le scintillement
de plantes carnivores et d’insectes collés.
Je savais que des canards sauvages
voleraient vers l’ouest, et que je serais debout dans
la fange, chevauchée par le cauchemar seul.
Je me souviens que je me souvenais comment
le chèvrefeuille, parfumé et doublement lippu,
poussait tout autour d’un tronc mort.
Je savais que j’existerais un jour
et languirais après le révolu,
le dernier et, le dernier où, le dernier mais.
(Traduction: Frans De Haes)
ONGELUK
(Novene)
Wie de weemoed kent, zal erin vergaan.
Er is een droge taal van negen dagen
uit dit ongeval gegroeid,
alle verzen worden herhaald
tot mijn hoofd ze kent, herkent
wat de doktersstem heeft ingeprent.
Wie vliegt, ziet een boom niet staan.
Over de hel regeren witte
zachtmoedig strenge heren
met de vinger aan de pols.
Ze sluiten een pact met je lichaam,
verklaren dichters onbekwaam.
Wie in zand gelooft, bouwt op waan.
De hel heeft een schuifdeur
van glazen efficiëntie
en negen keer negeren.
Wordt geweerd, wat er niet hoort:
het onnutte weemoedige woord.
ACCIDENT
(Novena )
He who knows sorrow within it will fall.
Out of this accident a dry tongue
of nine days’ duration has grown,
all verses reiterated till my head
knows, acknowledges, though not from choice
what’s drummed in by the doctor’s voice.
He who flies sees no tree that stands tall.
Governing hell there are white-coated
men, mild-tempered but strict,
their finger on the pulse.
They conclude with your body a pact,
declaring poets inexact.
He who trusts sand can build nothing at all.
For hell has a smooth-sliding door
of hard-glass efficiency
and nine times negation.
What does not belong remains unheard:
the useless sorrowful word.
(Translation: John Irons)
STRIJK
De jeans van je zoon:
plooien glad lukt niet helemaal,
nog een restje scheiding
gebrek aan geduld
gulzig ander leven.
Een gulp schuld maakt
vlekken op de knie,
wie, wie strijkt
hem nu over zijn haar?
(RE)PASSAGES
Les jeans de ton fils: pas facile
De les repasser sans faux plis,
Encore un reste de divorce,
Une autre avide vie.
Le remords qu’on a eu gicle,
Fait des taches sur les genoux.
Qui, qui lui passe maintenant
La main dans les cheveux?
L’ultime lumière de novembre
S’étale sur la vapeur du fer
Et à la radio
Quelqu’un décrit un champ de bataille.
(Traduction: Jean-Paul Barbe)
IGNATIA AMARA
Wie leerde ons verliezen?
Het vocht niet dat kroop uit de bodem
toen het kampvuur doofde,
iemand op de gitaar natokkelde en de kou
door onze jeans naar binnen drong.
We geloofden de klamme kou niet,
het vocht in ons was warm
en wachtte op vervulling.
Wat hadden we te verliezen?
Wij braken geen schaal,
de vliezen scheurden vanzelf
omdat het licht ons lokte.
Op het slijmspoor dat volgde
leerden we al vlug ons evenwicht
te bewaren, vlaggetjes uit te zetten
waartussen we slalomden.
Leerden we ooit te verliezen?
We lieten zakdoekjes vallen, ja.
Als niemand ze opraapte,
stonden de bomen in het park
zinloos te wuiven. Het duurde soms,
maar altijd kwam de witte ridder.
Hij bouwde een kiosk, liet
de nieuwe noten klinken.
Ik treur om de tijd
toen je mijn borsten nog namen gaf,
de telefoon gewoon een toestel was
om te zeggen dat je later kwam,
niet de dwangbuis die zinnen
vergruizelt, keel opsluit.
Geen smaak van as, en toen
het op maandag vanzelfsprekend was
de vuilnisbak buiten te zetten.
Toen ik alle avonden van de week
naar het nieuws keek, en zag
hoe anderen leerden verliezen.
Ik sprokkel nu hout
dat het kampvuur zal doen laaien
en voel gehurkt de kilte
op een afstand klimmen.
IGNATIA AMARA
¿Quién nos enseñó a perder?
No la humedad que ascendía del suelo
al apagarse la hoguera, cuando
alguien seguía punteando la guitarra, y el frío
nos penetraba a través de los jeans.
No creíamos en el frío húmedo;
el humor en nosotros era cálido
y se esperaba el cumplimiento.
¿Qué teníamos que perder?
No rompimos ninguna cáscara,
las aguas se rompieron ellas mismas,
porque nos atraía la luz.
En la huella viscosa que quedaba
pronto aprendimos a guardar
el equilibrio, a poner banderines
entre los que hacíamos slalom.
¿Aprendimos alguna vez a perder?
Dejamos caer pañuelitos, eso sí.
Si nadie los recogía,
los árboles en el parque, al agitarse,
hacían señales sin sentido. A veces tardaba,
pero siempre venía el caballero blanco.
Construía un kiosco, hacía
resonar las notas nuevas.
Lamento el tiempo
cuando aún dabas nombres a mis pechos,
cuando el teléfono no era más que un aparato
para decir que llegarías más tarde,
no la camisa de fuerza que pulveriza
las frases, y anuda la garganta.
No un sabor a ceniza. Y cuando
cada lunes, por supuesto, en la acera
había que depositar el bote de la basura.
Cuando cada noche yo miraba
el noticiero y veía
cómo los otros aprendían a perder.
Ahora recojo leña
que hará llamear la hoguera,
y, sentada en cuclillas, siento
a la distancia cómo asciende el frío.
(traducción del neerlandés: Stefaan van den Bremt,
revisión: Marco Antonio Campos)
NOEM ME ALMA
Noem me Alma,
noem me bleke dame
die als een waterlelie drijft.
Noem me geur van gras,
noem me gestaag groeien
van luchtwortels in het bos.
Noem me leeftocht,
noem me vrouw
met vele rokken.
Noem me meisje
met een eerste huid,
noem me onbegraafbare.
Benoem jezelf tot schatbewaarder.
ANNA MINULLE NIMEKSI ALMA
Anna minulle nimeksi Alma,
sano että olen valkea impi,
kellun vedessä kuin lumme.
Kutsu ruohontuoksuksi,
sano että olen ilmajuuret,
vakaa kasvu metsässä.
Sano minua ravinnoksi,
sano naiseksi jonka
vaatteet ovat monet.
Kutsu minua tytöksi
jolla iho on ensimmäinen,
sano mahdottomaksi haudata.
Itseäsi kutsu aarteen hoitajaksi.
(Käännös: Arja Kantele)
lire moins
Weg van de tijd
(Le chemin du temps/ Loin du temps), 2019, Uitgeverij P, Louvain
lire plus
Duinmanoeuvres (NL)
Nacht in de woestijn (NL)
Bergkristal (NL)
Hazelwormpad (NL)
Vader met zoon (NL)
DUINMANOEUVRES
We trekken ons terug in slikken, leren
nieuwe namen: melkkruid, kweldergras, zilte
schijnspurrie, lamsoor, lepelblad, in de kilte
van de ochtend glijdt schorrekruid
wazig wit en warm naar binnen op onze tong
een ademloos verwachten van niets
gebaren, o zomerse nachten.
Hoopvol willen we mee getijden
maar luiden dwingt ons uit het ritme, hoor hoe
spottend de uitvaartklokken
van een verre polderkerk.
We worden nooit daders
van tijd. Eb en vloed zijn specialisten.
En nee, de zee zegt niet wat we willen horen
ze zegt niets over hoe er opnieuw
en aarzelend moet geboren, nu we weten
dat we toch niet, zoek het zelf
maar uit, zegt ze.
NACHT IN DE WOESTIJN
voor Hamada
De lucht is een laken,
soepel legt de wind het op mijn buik.
Het zand is harder zacht
dan de sterren, die ver
en al eeuwen zijn.
De sterke armen van de dag
liggen stil naast nagloeiende as.
Misschien is god dan toch
erbarmen.
Met mijn ogen dicht
zie ik hoe de dichter hier denkt:
de dadels van je ogen
de oase van je haren
de palm van je handen
de stemmen van zielen –
elke eerste is ook de laatste nacht.
Er is niemand die me verwacht
en dat is goed.
BERGKRISTAL
(dit gedicht werd getoonzet door Stef Minnebo)
voor Pedro
Omzichtig leg je in mijn handen
een kleinood om naar te kijken,
zes recht geslepen wanden
en iets dat later ooit zal blijken.
Kleuren schakeren zichzelve,
licht vloeit in bochten,
kiezeltjes worden gewelven,
zielen raken vervlochten.
Ik kan het draaien, duizend keer,
het spiegelt, spiegelt telkens weer
uitsluitend wat ik zie.
Jouw blik glijdt op een ander spoor,
net erboven of eronderdoor,
wie zijn wij dan, o wie?
HAZELWORMPAD
Het waait er warm, het splintert er hout.
Het dovenetelt er wit, het barst er uit knoppen.
Ik sta stil, maar het is niet te stoppen.
Het is april, het wil al mei.
Ik struikel over een kuil in het pad
en ik weet niet wat eerst
naar buiten zal komen. Het fluit
er met alle kruid, met alle meidoorn
kracht die mijn kracht
te boven gaat, ik streel
het mos tussen de schorsbarsten
van de wilg, er kruipt een mier
naar binnen in de stam, en ik
blijf hier, buiten
gesloten, april en mei zoemen,
ik weet niet hoe ik ze moet noemen.
Voor de vorm
zoek ik een hazelworm.
VADER MET ZOON
(dit gedicht werd getoonzet door Mattie De Ryck)
voor Mark
Hij duwt zijn oude kind
door een voorjaarsdreef
van bank naar bank,
het kind met de wijde blik,
de dunne zachte klauwtjes
en slechts rauwe klank.
Zijn handen strelen af en toe
het grote hoofd dat opgewonden
draait en wil weten hoe
die vreemde vrouw
zijn vader heeft gevonden.
Hun ogen kijken broos
een wereld in van bos,
een plek voor vingers
die verstrengeld vragen
niet los te laten straks.
lire moins
Mea Culpa
2023, uitgeverij P, Leuven
lire plus
CONFITEOR ZONDER GOD
Met jezus in je armen betrapt,
een rib geknapt, je hart verschoven
van geloven naar weten
hoe de echte dingen heten:
barricaden en verzetsdaden,
trappen naar macht en op het hart
van de al te zoetgevooisden, het gekooide
verlangen bevrijden en niet omkijken
naar dat hart, dat geknakte
van moeders die in soepen roerden
die met een hoofddoekje
te biechten gingen en de was
op het binnenkoertje hingen.
Mea maxima maxima culpa –
kun je iets breken dat als een weke slak
een slijmspoor kringelt
om de harde feiten heen
om iets dat al verdween in de put
die stinkt naar mijn generatie
een dun dekentje en daaronder
die kleine jezus met wie je werd betrapt
wiens hart doornengekroond
zo lang in je heeft gewoond.
KLOOSTERTUIN
Dankbaar voor de digitalis
in de tuin van toen
de trage tuin
in lange lentes, zoemende
zomers – zonder einde
of duidelijk begin
Flarden gemarmerde luchten
Vage verwijzingen naar
moederliefde in de grot,
voedstervaderzorg – iets als stief
maar dan lief –
en een takje palm
gewijd, alsof het dan langer duurde
maar meer toch: digitalis
gemarmerde mondjes met hommels
en niet weten
van het gif erin
BIODIVERSITEIT
Zoals vlinders en appels, in welke diversiteit
ze overleven laat de wereld koud:
rouwsoorten. Alleen jij voelt het verschil.
Rouw, buigzaam als riet, taai als hout, recht
evenredig met hoe de dood kwam, haastig,
barmhartig, sluipend, of met bruut geweld.
Maar meer nog boort het onrecht
van wie de hele beker dronk, nee waarvan
jij mee moest drinken, in je ziel, cesuur
tussen het allereerste en wanneer dan
laatste uur. Schuld. Appels en vlinders
gaan gewoon dood, om het even welke soort.
lire moins